30 ste zondag door het jaar (a) 2017

Beste mensen,

Mensen vergeten wel eens hun verleden, hun eigen komaf. Mensen vergeten wel eens wie ze ooit waren, en waar ze vandaan komen. Maar mensen die hun eigen afkomst vergeten, zijn vaak hard en liefdeloos. Je ziet dat vaak in fabrieken en andere organisaties. Zo gaat het soms met mensen die gestudeerd hebben. Ze hebben een goed diploma op zak, een goede baan en wonen in een mooie omgeving. Maar ze kunnen niet meer spreken met hun eenvoudige familieleden of vertikken het nog veel met hen om te gaan, want ze voelen zich nu wat meer thuis in hogere kringen; ze hebben zich boven hun oorspronkelijke stand uitgewerkt en dat laten ze blijken en voelen. En voor mensen op de werkvloer  waar ze verantwoordelijk voor zijn, zijn ze soms bikkelhard.
We kennen de generatie van de nieuwe rijken. Hun levensstandaard en hun luxe. Soms vraag ik me wel eens af of deze mensen het nog beseffen dat ze dit alles te danken hebben aan hun ouders, die eenvoudige en hardwerkende mensen, die arm geleefd hebben omwille van hun kinderen.

Als we in boeken kijken hoe het er 50-60 jaar geleden allemaal aan toe ging in onze steden en dorpen, of heel concreet hier in Almelo, dan moeten we toch toegeven dat we er goed op vooruit zijn gegaan. Dat is allemaal prima. Wanneer mensen het ver brengen, zich een betere levensstandaard weten op te bouwen, valt dat alleen maar toe te juichen. Maar dat geeft niet het recht hoogmoedig, liefdeloos te worden tegenover mensen die door de omstandigheden niet hetzelfde peil hebben kunnen bereiken.
Maar dat is wel wat er dikwijls gebeurd. Je hoeft maar te luisteren naar wat er gezegd wordt over vreemdelingen en over armen in ons midden. Ook politiek wordt dat vertaald, in het bijzonder door rechtse partijen. Aan armoedebestrijding wordt nauwelijks iets gedaan. De armoedebestrijding wereldwijd en de daarmee samenhangende vluchtelingenproblematiek probeert men op te lossen door de buitengrenzen te sluiten en de eigen welvaart te beschermen.

Heel lang geleden heeft Mozes in dit verband reeds wijze woorden gesproken. Ze staan in de eerste lezing, waar we zo juist naar geluisterd hebben. Na een ellendige tijd in Egypte, een zwerftocht van veertig jaar vol ontberingen, tegenvallers, twijfels, ruzies, honger en dorst, bereikt het joodse volk eindelijk het door God beloofde land. Daar vinden ze rust, vrede en geluk. Maar juist dan waarschuwt Mozes zijn mensen: Jullie mogen vreemdelingen niet slecht behandelen en hun leven niet zuur maken. Je hebt zelf als vreemdeling in Egypte gewoond. Je weet dus wat het is. Doe geen onrecht, zegt Mozes, aan weduwen en wezen. Je hebt lang genoeg zelf niet te eten gehad en je bent zelf lang genoeg uitgebuit. Vergeet dus nooit wat je hebt meegemaakt en vanwaar je gekomen bent. En zo gaat Mozes verder in die eerste lezing.
Als je in betere doen raakt, mag je nooit je komaf vergeten; je mag nooit je afkomst verloochenen. Zo sprak Mozes al in zijn tijd tot zijn mensen; en zo zegt hij erbij we mogen ook nooit vergeten dat wat we bereikt hebben niet helemaal aan onszelf, maar voor een groot deel aan veel andere mensen te danken is. Daarom, wees gastvrij voor vreemdelingen, deel uw rijkdom met de armen en behoeftigen, kom op voor de verdrukten, en steek een helpende hand toe aan hen die nu doormaken wat jij ook hebt doorgemaakt.

Helemaal in dezelfde lijn spreekt ook het evangelie van vandaag. Een wetgeleerde vraagt aan Jezus: wat is het voornaamste gebod in de wet? M.a.w. wat is de fundament, de grondslag van de wet, het centrum van de Schrift? En Jezus antwoordt met een zinsnede uit Deuteronomium: “U zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand” die hij dan verbindt met de tekst uit Leviticus: “U zult uw naaste beminnen als uzelf”. Voor Jezus kan de liefde tot God niet zonder de liefde tot de naaste. In de naaste kun je een glimp van God ontmoeten. De naaste is beeld van God.
En wie is volgens Jezus onze naaste? Heel zijn leven heeft Jezus dat begrip alsmaar groter gemaakt. Onze naaste is volgens Hem niet alleen onze volksgenoot, niet alleen onze geloofsgenoot, onze vriend of vriendin; onze naast is de zondaar, de overspelige, de melaatse, de tollenaar, de arme, de weduwe, de wees. Jezus trok met deze mensen op en zag daarin God, zijn Vader.
Ook wij mogen zijn weg gaan. Dat is niet altijd zo gemakkelijk. Telkens ruimte te maken in jezelf zodat de ander de ander mag zijn. Telkens te beseffen dat ons het leven gegeven wordt en dat wij anderen het leven in liefde mogen geven. In het bijzonder de weduwe en de wees; de armen en de vluchtelingen. Dat is de opdracht waar we ook als parochiegemeenschap voor staan. Zo’n klimaat scheppen dat mensen gezien en gehoord worden; in het bijzonder de mensen die maatschappelijk geen naam hebben, niet tellen.
Laten we die weg gaan.

30 ste zondag door het jaar (a) 2017